vrijdag 17 juni 2016

Beeldende Vorming Les 8.

Beeldende Vorming Les 8.

Beeldend Vermogen.
(We hebben hierbij geen beoordelingsmatrix gedaan)

Centrale doelen:
- Je kunt de 3 ontwikkelingsfasen van het beeldend vermogen van kinderen benoemen en toelichten
- Je kunt de kindertekeningen van je stage indelen in de 3 ontwikkelingsfasen van het beeldend vermogen
- Je kunt aan de hand van kenmerken in de tekening beargumenteren in welke ontwikkelingsfase het kind zit
- Je kunt een bewuste keuze maken voor de behandeling van bepaalde beeldaspecten in een les BV

Receptief: Aan de hand van een aantal voorbeelden uit de beeldcultuur krijg je inzicht in de typische kenmerken en beeldaspecten in kindertekeningen die passen bij de 3 ontwikkelingsfasen van het beeldend vermogen
- Studenten krijgen uitgelegd hoe het beeldend vermogen zich ontwikkelt in fasen
Leeractiviteiten: memoriseren van 3 ontwikkelingsfasen met bijbehorende kenmerken
- Studenten delen kindertekeningen in in een van de ontwikkelingsfasen
- Studenten labelen beeldaspecten in kindertekeningen met de juiste begrippen
Leeractiviteiten: analyseren van kindertekeningen op beeldaspecten

Productief: Werkvorm waarbij je in groepsverband de meegebrachte kindertekeningen van je stage bespreekt en indeelt in de ontwikkelingsfasen van het beeldend vermogen (dit hebben we niet hoeven te doen) en Klassieke beeldende opdracht waarbij het leren kijken naar de werkelijkheid tot doel wordt gesteld.

Reflectief: Werkvorm waarbij je in groepsverband indeling van kinderentekeningen voorziet van feedback

Productief en Reflectief:
- Studenten doen een toets waarin begrippen uit de afgelopen bijeenkomsten worden getoetst.

De opdracht van deze les was:
Theoretische opdracht: kindertekeningen
- verdeel per viertal alle kindertekeningen over de fasen van het beeldend vermogen en maak een foto per fase.
- Onderzoek bij elke tekening of de leeftijd overeenkomt met de fase die hier theoretisch van toepassing is
- Koppel de beeldaspecten aan kenmerken in de tekening en analyseer het beeldend vermogen van de leerling
- Bedenk een beeldende opdracht met beeldend probleem, waarbij wordt aangesloten op het beeldend vermogen (dit hoefden we niet te doen)

Bij deze les hebben we heel veel over kindertekeningen geleerd. Toen we binnen kwamen en allemaal zaten hebben we de 3 ontwikkelingsfasen van de kinderen geleerd, hier komen ze nog op een rijtje:

1. Krabbelstadium (krabbelen en krassen)
de allereerste pogingen van een kind om iets op papier weer te geven, heeft meer met bewegen op papier te maken dan met echt iets concreets weergeven. Ze leggen in principe nog geen verband tussen het beeld en de realiteit maar laten sporen achter op papier, tafel en andere daar niet voor bedoelde zaken. zodra het echter de beweging begint te controleren ontstaan lijnen, cirkels en stippen. in de krabbelfase nog geen onderscheid gemaakt tussen de hantering van verschillende materialen.



 

2. Schematische stadium (gecodeerde werkelijkheid)
Het kind ontwikkelt symbolen voor het weergeven van dingen die uit zijn omgeving komen of die belangrijk voor hem zijn. vaak zijn dat mensen maar ook objecten. Deze symbolen hebben vaak herkenbare kenmerken.

3. Realistische stadium (Realistische werkelijkheid)
Lichaamsverhoudingen worden beter, kleurgebruik wordt realistischer en bewuster ingezet, grondlijn trekt naar het midden op, zodat er een soort grondvlak ontstaat, dat iets ruimtelijker werken mogelijk maakt. Er is vaak een voorkeur voor veilige tekeningen met patronen gemaakt met behulp van een passer en liniaal.



Na dit geleerd te hebben kregen we allemaal afbeeldingen van kinderentekeningen op onze tafel en eerst moesten we deze in de goede volgorde leggen. Nadat we dat gedaan hadden kregen een strookje met tekst erop en die moesten we onder de goede afbeelding leggen.
Nadat we het besproken hadden met elkaar mochten we het opruimen en werd de klas verdeeld in 3 stukken. Bij het ene stuk moest je op een groot vel blad van alles uitproberen met verf. Je mocht spetteren, blazen over het verf en ook met de kwast stippen zetten.
Bij het tweede stuk moest je een weg maken, maar niet zomaar een weg. Dit deed je door dichtbij een poppetje te tekenen (of iets anders) en dat daarna neer te leggen en dan vanaf dat punt weer een kleiner poppetje te tekenen en zo steeds verder totdat je aan het einde van je vel papier bent. Dan trek je een lijn en heb je een mooi weggentje.
Bij onderdeel drie moest je dingen overtrekken.
En dit zijn de afbeeldingen van mijn opdrachten.




























Nadat we klaar waren met deze opdrachten was het alweer tijd voor de volgende les.












Geen opmerkingen:

Een reactie posten